-
1 nest
n. nest; huis; waar je beschermd wordt--------v. zich nestelen,nestelennest1[ nest] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:foul one's own nest • het eigen nest bevuilen————————nest2 -
2 nest
6 [bed] 〈zie voorbeelden 6〉7 [in elkaar passende voorwerpen] nest♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 een nestje bouwen • build oneself a nest, settle downnesten uithalen • go bird-nestingeen nest kuikens • a brood of chicks4 een brutaal/verwaand nest • a cheeky/stuck-up little madamzich in de nesten werken • get into a fixkom je nest uit! • get yourself out of bed!ik ga naar mijn nest • I'm going to turn in7 een nest schaaltjes/dozen • a nest of bowls/boxes -
3 foul one's own nest
См. также в других словарях:
Nest — 1. Aigen nest helt wie ein mawer fest. – Gruter, I, 3; Petri, II, 161; Henisch, 829, 60; Latendorf II, 9; Simrock, 1913; Sailer, 72. 2. Am Nest sieht man schon, welche Art Vögel drin ist. – Blum, 481; Lange, 592; Eiselein, 621; Simrock, 7503;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon